oma, papa en dochter over leren in hun tijd
Kleindochter Mirthe vraagt naar mijn kindertijd op school. Ik zweef in gedachten terug naar het dorpsschooltje van de jaren 50 en het katholieke St.-Andreaslyceum van de jaren 60.
In de kleuterklas, toen ‘het fröbeltje’ genoemd naar F. Fröbel, de Duitse oprichter van de eerste kleuterschool, weefden we matjes, vouwden, knipten en plakten we papieren figuren. We leerden ‘bouwen’ in de ‘zandtafel’, en zongen ons hart uit ons lijf alle aangeleerde kinderliedjes mee.
Daarna mochten we naar de ‘grote’ school. Het eerste leerjaar was nog gemengd -44 meisjes en jongetjes tel ik op de klasfoto!- vanaf het 2e leerjaar werden we gesplitst. Wij, de meisjes, bleven in het dorpsschooltje, de jongens gingen naar het college. Iedere dag van 8:30 tot 12 uur en van 13:30 tot 16:30 uur. Eten op school kon niet, en hoefde ook niet want over de middag konden we naar huis. De meeste mama’s werkten nog niet buitenshuis.
Met een griffel schreven we op een gelijnde lei de eerste woordjes. Van de Sint kregen we een mooi doosje met een sponsje in om die lei schoon te vegen. Twee aan twee zaten we op bankjes met een klapdeksel, met in het midden een witte ‘inktpot’ -maar dat was voor later, toen we met een kroontjespen (een pennenhouder waar je een pennetje in stak), onze nieuwjaarsbrieven mochten schrijven. Na de griffel kwam het potlood, een scherper en een gom. En pas daarna de pen. Balpennen kenden we nog niet. Wij luisterden naar de juf met onze armen gekruist, en droomden weg bij de rolprenten aan de muur die ons vertelden over de (gewijde) geschiedenis. We dreunden iedere dag de tafels op, leerden gedichtjes uit het hoofd en zongen weer liedjes. En we leerden Frans, meestal na de schooluren.
De overstap van het dorpsschooltje naar de ‘grote’ school was héél groot. Plots stonden we op een speelplaats met honderden kinderen, allemaal meisjes in uniform, met overvolle boekentassen, en velen met een Franstalige burgeoisie achtergrond. We werden een ‘juffrouw’ of ‘mademoiselle’…
Opnieuw zaten we van 8:30 tot 12 en van 13:30 tot 16:30 uur stilletjes in de klas, twee aan twee, met een schort voor, in een klas van minstens 25 leerlingen. De lessen duurden 50 minuten -met een korte pauze na 2 lesuren- van maandagmorgen tot zaterdagmiddag. Woensdagnamiddag (dondermiddag voor het college) was vrij. De jongens van het college hadden dan nog de pech dat ze verplichte avondstudie hadden, ook op de vrije middag! Of we dan nog vrije tijd hadden? Toch wel, ’s avonds werd die ingevuld door de muziekschool, en op zaterdagmiddag door de jeugdbeweging. Een televisie kwam er pas na 1958, en was eigenlijk iets voor onze ouders; van computer of smartphone was er nog in de verste verte geen sprake. In de tijd die over was, speelden of lazen we.
Aan etiquette en beleefdheid werd in de school groot belang gehecht. Telkens als een andere leerkracht de klas binnen kwam, moesten we rechtop gaan staan en groeten. En wie dwars lag, kreeg op zaterdagmiddag een slechte puntenkaart, die de directrice hoogstpersoonlijk kwam uitdelen.
Opnieuw luisterden we en dreunden we lijstjes op, nu vooral van Latijnse woordjes, die we ’s avonds nog eens moesten leren. Iedere morgen werd je immers mondeling of schriftelijk overhoord, naast het dagelijkse Latijn ook wiskunde, Nederlands, geschiedenis of welk vak je die dag ook had, alleen aan het bord met een krijtje, of gezamenlijk op bevel: ’neem een blaadje…’. Iedere dag kreeg je ook huiswerk mee, dat schreef je in een schrift, en tijdens de week kreeg je een opdracht voor een ‘opstel’ dat je na het weekend indiende. Later, in de ‘hogere cyclus’’, d.w.z. het vierde, vijfde (de poësis) en zesde (de retorica) jaar, werd dat iedere week een ‘verhandeling’, afwisselend in het Nederlands, Frans of soms ook Engels. We werden ondergedompeld in de grote literatuur, kregen lees- en spreekopdrachten, en we deden braaf, en ook wel wat bang, wat ons gevraagd werd. Tenminste, zo lang we in de ‘lagere’ cyclus zaten. Tot dan toe waren we opgegroeid in een ‘veilig’ kastje waarvan we niet tegen de glazen muren durfden schoppen. Maar tegen het midden van de jaren 60 begon er een vrije wind te waaien. We durfden al eens meer onze eigen mening in de spreekbeurten en er buiten verkondigen, jonge leraren hielpen ons een (mondig) schoolkrantje oprichten, wezen ons op sociaal engagement en overdonderden ons met de nieuwe lichting auteurs en poëten. In 1966 waren we klaar om de studententijd binnen te gaan, maar dat is dan weer een ander verhaal.
Met een oma- groet, Jet Marchau
Hoe zag jouw schooltijd er uit, vraagt Cleo mij in een mail? Fijn, is mijn eerste gedacht. Dat, nog onuitgediepte gevoel, gaat niet echt over leren, maar meer over de sfeer van vriendschap, knikkeren en voetbal op de speelplaats, de verkoop van domus dei lootjes op woensdagnamiddag. Later de volleybal die onherroepelijk verbonden was met de eerste secundaire school waar ik zat, gemengde klassen die de tweede secundaire school dan weer boeiend maakten, internationale uitwisseling, helaas in België, mijn Honda Camino en zoveel meer. Wanneer ik echt aan leren denk, komen spontaan de hardhandige leerkracht in het derde studiejaar, de vrees voor vraagstukken in vierde en zesde studiejaar naar boven net als de mindere resultaten voor wiskunde in het secundair, reden om van school te veranderen bovendien. Dat is wel raar, want ik had ook een fantastische leerkracht geschiedenis in het eerste middelbaar en ‘dance macabre’ is, dankzij een leerkracht met de bijnaam ‘de neus’ nog steeds mijn favoriet als het over klassieke muziek gaat. Toegegeven dat ik niet zo heel veel verder rondgeneusd heb in die klassieke muziek. Rock Torhout en Dranouter waren meer mijn ding.
Leren was iets dat moest, in klassen waarin de banken mooi in rijtjes geplaatst waren, met leerkrachten die voornamelijk vooraan op een verhoogje stonden of aan hun bureau zaten. Leren was, in mijn herinnering, luisteren naar uitleg van experten en af en toe wegdromen wanneer de expert zo vol was van zichzelf dat hij ons even vergat. Didactiek bestond uit luisteren en oefeningen maken. Alleen in godsdienst was er ook ruimte voor debat.
Leren was niet digitaal. Mijn eerste werkcomputer had ik pas toen ik al aan de universiteit zat. Het internet stond nog in zijn beginschoenen. Oefeningen maakten we in handboeken, aan het bord en in schriftjes met lijntjes of ruitjes. Schrijven was de manier om de leerstof onder de knie te krijgen. Bord en krijt waren de didactische middelen bij uitstek.
Vandaag is het internet niet weg te denken uit de klas. Powerpoints, bordboeken, laptops, educatieve sites, … maken dat de mogelijkheden voor leerkrachten en leerlingen zoveel rijker zijn geworden. Zelf zit ik in een projectgroep digitale transformatie voor het GO! en bekijk ik mee hoe de digitalisering mee kan helpen om de leerwinst voor elke leerling zo hoog mogelijk te maken. Ik geloof daar heel erg in omdat ik meen dat het ons ontbrekende stukje is om differentiatie op het volle vermogen te laten werken.
Ik ben niet blind voor de neveneffecten van de innovatie en digitalisering. Vroeger was niet per definitie slecht. Er was een soort rust door de beperktere didactiek. Het gebrek aan leerplatformen maakten dat ik als leerling mijn boekentas zonder zorgen thuis in de hoek kon zetten wanneer ik het gevoel had dat ik de dag daarna zonder kleerscheuren zou doorkomen. Ik heb, zonder het talentenverhaal, toch mijn weg gevonden in wat ik graag en minder graag doe. Ik heb mij in de laatste twee jaren van het secundair moeten dubbel plooien om in een nieuwe school niet kopje onder te gaan. Het heeft mij wel de voorbereiding gegeven die ik nodig had in mijn verdere onderwijsloopbaan.
Maar ik geloof in de mogelijkheden van vandaag en kijk daarom met zoveel belangstelling en ook een beetje jaloezie naar het enthousiasme waarmee onze jongste, Mirthe, telkens weer van Stamina terugkomt, verhalen vertellend over alles wat ze die dag geleerd heeft.
Papa Andries
Leren bij ons op school doen we heel vaak met een computer. De leerkrachten geven ons eerst uitleg en daarna maken we oefeningen op de computer. De niveaus kunnen we kiezen. Er zijn drie niveaus ‘check‘, ‘double check ‘ en ‘triple check’. Ook de toetsen zijn in drie niveaus.
Als je iets niet helemaal snapt, kun je extra instructie volgen. Daar wordt dan meer uitleg gegeven over de dingen die je niet helemaal snapt. Ook de toetsen zijn vaak op de computer. Dit kan bijvoorbeeld via Bookwidgets. Computers hebben veel voordelen. Mensen met dyslexie kunnen zo bijvoorbeeld de computer laten voorlezen. We proberen in onze school zo weinig mogelijk papier te gebruiken.
Praten is bij ons op school ook heel belangrijk. In de startgroep praten we over actualiteit, over je planning en over jezelf. Tijdens coachgesprekken wordt er met de coach (een leerkracht die je begeleidt) besproken hoe het met jou gaat op school, als er problemen zijn met je leren. Zo kan het zijn dat je teveel ‘ongoings‘ hebt (leerdoelen die je niet behaald hebt) en dan bekijk je met de coach hoe je dit kunt oplossen. Daarnaast kan het praten met een leerkracht ook als er geen probleem is, gewoon deugd doen. We leren op Stamina ook hoe je je mening op een goede en respectvolle manier kunt uiten.
Ook samenwerken is heel belangrijk in Stamina. Tijdens project zit het eerste en het tweede jaar gemengd in groepen. Zo leren we samen werken met iedereen, ook al ken je de personen minder goed. Je leert met hen communiceren en we leren ook welke talenten iedereen heeft. Zo kunnen we ze gebruiken op de momenten dat het nodig is.
In Stamina zitten we niet in klassen, maar in leerhuizen. Op dit ogenblik zijn er twee leerhuizen. Eén voor het eerste jaar en één voor het tweede jaar.
Op maandag kun je kiezen voor een tasting of een vrij project. Een tasting is een vak dat we op dat moment niet hebben, om te zien wat je later graag wil doen. Een vrij project is een onderwerp dat je zelf mag kiezen en waar je heel erg in geïnteresseerd bent. Het is te vergelijken met een werkstuk. Je kunt andere leerlingen zo iets bijbrengen over jouw interesses. Tijdens de instructie moet het erg stil zijn. Anders kun je niet weten of je nog meer uitleg nodig hebt of je zelfstandig verdere oefeningen zult maken. Ook tijdens de werktijd moet het stil zijn.
Tijdens groepsopdrachten mag je wel fluisteren. Op anderen momenten moeten we dan net veel babbelen met elkaar, maar ook dan mag het geen ‘kiekekot‘ zijn.
Ik vergat bijna nog de teambuilding op vrijdagavond. We doen dan met de hele school samen een activiteit zodat we als school ook dichter bij elkaar groeien.
Wat we leren op Stamina is super interessant.
Mirthe zelf